Anton Webern (1883 - 1944)
Strijkkwartet op. 28 (1936-38)

De eerste schets voor zijn strijkkwartet (17 november 1936) bestaat uit een toonreeks en het volgende vormschema voorzien van de namen van zijn vrouw Minna, vier kinderen: Mali, Mitzi, Peter en Christl en zijn meest geliefde locaties:
1. Langsam: zaad, leven, water (woud) - Mali
Bloesem - Minna
Sonatevorm
3. Rondo: Glockner - Mitzi, Christl - Annabichl
Peter-Finale (persoonlijk)
2. Fuge: Koralpe, Schwabegg (als inleiding tot het derde deel)

In aanzet lijkt het kwartet dus geïnspireerd door gedachten over en gevoelens voor zijn naaste dierbaren, een 'figuratief' werk in wording. Maar tijdens de twee jaar die het componeren van het tien minuten durende stuk Webern kostte wordt er over deze associaties niet meer gerept. In het uiteindelijke manuscript ook niet. De eerste vijf maanden had de componist nodig om de twaalftoonreeks haar definitieve vorm te geven. Een uitzonderlijk lange tijd, temeer het resultaat de eenvoud zelf lijkt. Een stijgende 'melodie' van drie keer vier toongroepjes in een A-B-A vorm. A is een B-A-C-H motief en B de omkering daarvan. Maar het vernuftige van deze reeks is dat als ze in tweeën gesplitst wordt, de opeenvolging van intervallen in de tweede helft die van de eerste helft van achteren naar voren én omgedraaid weergeeft. Stijgende intervallen in de eerste helft dalen in de tweede helft. De reeks zelf heeft geen enkele muzikale waarde. Het B-A-C-H motief is geen thema en treedt nergens herkenbaar naar voren. (Webern wilde zelfs dat het motief in toelichtingen niet met die letters werd genoemd maar met werkelijke tonen: Des-C-Es-D.) De reeks levert niet anders dan de bouwstenen voor wat Webern met dit kwartet voor ogen stond: een intens muzikaal discours dat de twee fundamentele compositorische technieken van de Westerse muziek simultaan toepast en totaal verweeft. De zg. 'horizontale' (de oudste: canon, fuga e.d.) en de 'verticale' die zich later uit de horizontale ontwikkelde (sonate, symfonie, e.d.).
Webern zelf wijst op enige voorbeelden hoe hij dat vorm gaf. Deel l noemt hij een "Scherzo in miniatuur" dwz. een scherzo - met trio - zonder ontwikkelingen (verticale aanpak). Maar dit scherzo speelt zich helemaal canonisch af (horizontale aanpak). Het scherzo-thema bijvoorbeeld is een vierstemmige canon zonder einde. En het gebruik van de diverse canonische technieken hier zo gevarieerd dat je het geheel ook kunt ervaren als een "totale Wuchsform" (Weberns term) - dat wil zeggen: de canontechnieken zorgden ervoor dat het discours zich nergens letterlijk herhaalt. Elke maat, elk moment voegt iets toe aan het verhaal. Deel twee is een thema met variaties dat qua vorm de regels van de klassieke adagiovorm gehoorzaamt. Het principe van elke variatie is dat de motieven gelijktijdig vergroot en verkleind hoorbaar zijn. Met trots noemt Webern het laatste deel van het kwartet de 'kroon op het werk van de synthese van horizontaal en verticaal construeren.' De grondvorm is opnieuw een driedelige scherzovorm (ABA), ditmaal op basis van een (dubbel)fuga die inzet aan het begin van het middendeel B en waarvan de derde expositie samenvalt met de recapitulatie van het scherzo-thema. Dit is maar een handvol voorbeelden uit Weberns eigen uitvoerige exegese, die bedoeld was als uitleg van de grootmeester aan collega's, niet aan de luisteraar. AI die verbluffende 'epochemachende' technische hoogstandjes waarop hij terecht trots was garanderen op zichzelf dan ook absoluut geen muzikale ervaring van enig belang. Webern was echter geen droogstoppel maar een gedreven en bezield muzikant. Wat hij hier in het kort en heel persoonlijk vertelt is het verhaal van de Westerse muziek zelf. In zijn exegese rept hij met geen woord over de dynamiek waarmee hij wil dat de uitvoerenden zijn verhaal verder vertellen, maar de dynamische tekens in de partituur laten zelfs bij oppervlakkig bladeren zien dat het 'verhaal' ademt en pulseert, afwisselend opwindend, rustig en teder is, dat de expressie niet technisch berekend is, maar door een waar muziekdichter met de grootste zorg en kundigheid geregisseerd is.

Tekst: Frans van Rossum